Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [44]De last van [45]Duma. Men roept [46]tot mij [47]uit Seir: [48]Wachter! [49]wat is er van den nacht? Wachter! wat is er van den nacht? 44. Zie hfdst.13 vs.1. 45. Dat is, Idumen, of Edom, alzo staat er Job 32:2. Ram voor Aram. 46. Den profeet Jesaja, die tot een wachter over het Joodse volk gesteld was. 47. Dat is, een uit Seir roept tot mij, dat is, een Edomiet. De profeet neemt hier den berg Seir [gelegen in het land der Edomieten, Gen.36:, en Deut.2:], voor het gehele land der Edomieten. 48. Dat is, gij profeet Jesaja, die uzelven uitgeeft voor een wachter over Juda en Israel. Zie Ezech.3:17. 49. De woorden der Edomieten spottenderwijze gesproken, alsof zij zeiden: Gij profeet hebt voor dezen veel gezegd van den nacht, of het ongeluk, dat ons en onzen naburen zou overkomen, maar wij genieten al vast den morgen, dat is, den gelukzaligen tijd, in welken wij ulieden niet meer onderworpen zijn, maar van de tijden af, dat wij uws konings Jorams juk afgeworpen hebben, tot nu toe, hebben wij onzen eigen koning; 2 Kon.8:20.